Het zijn vraagstellingen die in het afgelopen half jaar tot interessante uitspraken hebben geleid. Saskia van Dijke en Manon den Hartog, beiden jurist bij De Vereende, bespreken deze drie opvallende cases die binnen het werkveld vallen van de verzekeringsadviseur, de makelaar/taxateur en de hypotheekadviseur.
Voor de verzekeringsadviseur: het gekaapte schip
De verzekeringsadviseur sloot op verzoek van een scheepvaartmaatschappij een Kidnap & Ransom (K&R)-verzekering af voor een reis van één van hun vrachtschepen in april 2018 door de Nigerdelta. De reis stond gepland van 12 tot en met 19 april 2018. Tijdens de reis liep het schip vertraging op, waarbij duidelijk werd dat de geplande aankomstdatum niet zou worden gehaald. Dat het schip op 21 april zou aansluiten bij een beveiligd konvooi werd niet gedeeld met de verzekeringsadviseur. Die datum werd het schip door piraten aangevallen voor de kust van Nigeria; elf bemanningsleden werden voor vier weken gekidnapt en na betaling van losgeld pas vrijgelaten. De K&R-verzekeraar weigerde polisdekking, omdat die op 19 april afliep en omdat de scheepvaartmaatschappij niet had voldaan aan een aantal garantieclausules.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 23 maart 2022 geoordeeld dat de verzekeringsadviseur zijn zorgplicht niet heeft geschonden. De scheepvaartmaatschappij had het polisblad waaruit de dekkingsperiode bleek ontvangen, de verzekeringsadviseur zou haar tweemaal vergeefs hebben verzocht om de exacte datum te geven van het invaren van het hoogrisicogebied, en de update van de kapitein was niet met de verzekeringsadviseur gedeeld.
Tegen dit vonnis is de scheepvaartmaatschappij in hoger beroep gegaan. Daarbij werd aangevoerd dat de verzekeringsadviseur heeft nagelaten (1) een passende K&R-verzekering af te sluiten; (2) ervoor te zorgen dat de scheepvaartmaatschappij een passende verzekering behield; en (3) (voldoende) te wijzen op het bestaan, de inhoud en de werking van garantieclausules en de gevolgen van niet-naleving daarvan. In de uitspraak van 19 september 2023 oordeelde het Hof als volgt.
(1) De dekkingsperiode sloot aan bij het reisschema en bood dekking voor een periode die ruim voldoende was voor de beoogde reis; voor een geplande periode van 3,5 dag in de Nigerdelta was een verzekering voor de duur van acht dagen afgesloten. Het enkele feit dat in het schema nog wijzigingen konden optreden, maakt niet dat de verzekeringsadviseur in dit geval (op voorhand) een andere, duurdere verzekering met uitloop had moeten afsluiten. De adviseur had voldoende onderbouwd dat de dekkingsperiode aangepast of verlengd kon worden.
(2) De verzekeringsadviseur treft geen blaam over het bewaken van de termijnen; de scheepvaartmaatschappij had moeten begrijpen dat het verzoek om de data inhield dat de verzekeringsadviseur tijdens de reis op de hoogte had moeten worden gehouden over eventuele wijzigingen. Daarbij had de maatschappij voorafgaand aan de reis toegezegd statusupdates te sturen, wat ook bij andere reizen gebeurde. Er was geen reden voor de adviseur om dit expliciet te verzoeken.
(3) De in de K&R-verzekering opgenomen garantieclausules zien toe op naleving van (een deel van) de in de maritieme gemeenschap heersende ‘best management practice’ richtlijnen. De maatschappij heeft voorafgaand aan de reis schriftelijk bevestigd dat het schip voldeed aan deze richtlijnen. De garantieclausules staan tevens duidelijk vermeld op het polisblad. Ook in dit geval gaat de zorgplicht van de verzekeringsadviseur niet zover dat de scheepvaartmaatschappij hierover nog apart moest worden geïnformeerd. Voor de adviseur bestond ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de onderneming de garantieclausules niet had begrepen.
Het hof concludeert dan ook dat de verzekeringsadviseur zijn zorgplicht niet heeft geschonden en dat ook niet is gebleken van causaal verband tussen de beweerdelijke fout en de schade. Het ingestelde hoger beroep slaagt niet en het vonnis van de rechtbank is bekrachtigd.
Voor de makelaar en taxateur: teveel vierkante meters
Een man heeft in 2018 een appartement gekocht. De verkoopmakelaar had in de verkoopinformatie vermeld dat het woonoppervlakte van het appartement 86m² bedroeg. In 2022 besluit de man het appartement te verkopen en in dat verband op te meten. In het meetrapport uit 2022 staat een gebruiksoppervlakte van 81m² vermeld. De man is van mening dat hij schade heeft geleden door de vermelding van een onjuist woonoppervlakte in de verkoopinformatie destijds. Hij stapt naar de rechter.
Uit de uitspraak van 21 juni 2023 blijkt dat de verkoopmakelaar heeft aangevoerd dat het appartement schuin lopende wanden heeft, waardoor het lastig in te meten is. Er gelden specifieke regels voor het inmeten van schuine wanden en het is onduidelijk of het meetbureau dat correct heeft uitgevoerd. De makelaar wees er verder op dat in de loop der tijd verschillende oppervlaktes zijn berekend van het appartement. In het licht van deze verweren, oordeelt de rechter dat niet komt vast te staan dat de makelaar een meetfout heeft gemaakt. Voor het benoemen van een deskundige ziet de rechter echter geen aanleiding, omdat de vordering om een andere reden niet toewijsbaar is.
Voor het begroten van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de door de man betaalde koopprijs en een schatting van de koopprijs bij een juiste vermelding van de oppervlakte. De rechter noemt het belang van de marktwaarde van het appartement op dat moment. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat de door hem betaalde koopprijs niet de marktwaarde was van het appartement, uitgaande van 81,3m². Dat de man naar zijn zeggen niet bereid was om voor de woning €222.500,00 te betalen als hij ervan op de hoogte was geweest dat de oppervlakte 81,3m² is, is hiervoor onvoldoende.
Dit geldt des te meer omdat verkopers niet bereid zouden zijn geweest met een lager bedrag genoegen te nemen, omdat zij een restschuld hadden bij de bank. De man heeft geen taxatierapport overgelegd. De makelaar heeft wel een rapport ingebracht met referentiepanden waaruit de conclusie wordt getrokken dat de man het appartement voor een relatief lage prijs heeft gekocht. De rechter komt dan ook tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de man meer heeft betaald dan de marktwaarde die het appartement had ten tijde van de koop. De vorderingen van de man zijn afgewezen.
Voor de hypotheekadviseur: hypotheekaanvraag geweigerd
Een consument uit de Verenigde Staten heeft zich, om een hypothecaire lening te krijgen voor een woning in Nederland, laten adviseren door een hypotheekadviseur. Voor de aanvraag heeft de adviseur de consument gevraagd om een schriftelijke werkgeversverklaring waarin staat dat de consument binnen afzienbare tijd naar Nederland verhuist en dan inkomen in euro’s zal ontvangen. Deze verklaring is echter niet verstrekt door de consument, waardoor de geldverstrekker de aanvraag afwijst.
De hypotheekadviseur heeft zich vervolgens tot een andere geldverstrekker gewend voor de hypotheekaanvraag. Deze heeft de aanvraag met dezelfde motivering eveneens afgewezen. Daarbij speelde een negatieve kredietregistratie van de partner van de consument. De consument heeft zich bij Stichting BKR beklaagd vanwege deze registratie, waarna deze is verwijderd.
De consument heeft zich tot de geschillencommissie financiële dienstverlening van het Kifid gewend; de hypotheekadviseur zou onvoldoende hebben gehandeld, aangezien van begin af aan duidelijk was dat hij met een inkomen in dollars geen hypothecaire lening zou krijgen. Bovendien had de adviseur zonder zijn toestemming een tweede aanvraag ingediend en in strijd met de AVG gegevens opgevraagd bij het BKR. De consument wenst de advieskosten terug te krijgen en vordert tevens vergoeding van zijn tijd, de ervaren stress, zijn opgenomen vakantiedagen en overige kosten.
De geschillencommissie oordeelt in de uitspraak van 18 juli 2023 dat de consument ten onrechte heeft gesteld dat op voorhand al duidelijk was dat een inkomen in dollars niet zou worden geaccepteerd; de loonstrook in Amerikaanse dollars was al voor de afwijzing van de aanvraag akkoord bevonden. Daarnaast kan een hypotheekadviseur in het kader van een explaindossier als deze niet op voorhand inschatten wat de geldverstrekker specifiek verlangt voor de beoordeling van de aanvraag en of de aanvraag wordt toegewezen.
De geschillencommissie oordeelde dat een tweede aanvraag mocht worden ingediend zodat de consument kon beschikken over twee afwijzingen ten behoeve van een rechtsgeldig beroep op het financieringsvoorbehoud. De adviseur voorkwam daarmee een contractuele boete voor zijn klant. Dat is in lijn met de zorg die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam hypotheekadviseur mag worden verwacht. Ook het klachtonderdeel over de BKR-toets is afgewezen, aangezien de geldverstrekker deze toets uitvoerd. De klacht was daarmee ingediend tegen de verkeerde partij. De geschillencommissie wijst de vordering van de consument af.
Dit is een partnerbericht van de Vereende. Bekijk het partnerdossier.