De eigenaar van een uitzendbureau vraagt in 2004 bij Interpolis een AOV aan. Hij meldt daarbij dat in de voorgaande 12 maanden al een keuring heeft plaatsgevonden bij Interpolis. Verder meldt hij geen klachten of aandoeningen.
Maagklachten verzwegen
Twee jaar later, in maart 2007, komt de man met een claim: hij is sinds 2005 overspannen. Interpolis doet voorlopige uitkeringen en start een medisch onderzoek. Bij de huisarts wordt informatie opgevraagd over de medische geschiedenis van de man en dan met name over maagklachten en psychische klachten. Daaruit blijkt dat de uitzender in 2004 is verwezen naar een psycholoog en een middel kreeg om maagzuur te remmen. En dat was niet de eerste keer. Interpolis besluit de uitkeringen te beëindigen, want de man heeft bij de aanvraag zijn maagklachten verzwegen. “Uit de informatie van uw huisarts is gebleken dat u in 1997 hiervoor de eerste maal uw huisarts heeft bezocht.” De polis wordt in juli per direct beëindigd. Bovendien vraagt Interpolis de man nogmaals om een machtiging af te geven zodat informatie kan worden opgevraagd bij de psycholoog.
Na acht jaar nieuwe poging
Na enige schriftelijke schermutselingen via een advocaat laat de man de zaak rusten. In 2015 meldt hij zich plots weer: hij is dan al zo’n vier jaar arbeidsongeschikt. Hij wil dat Interpolis alsnog de opgezegde verzekering voortzet en bovendien met achterstallige uitkeringen over de brug komt voor zijn huidige aandoening.
Maar daar peinst de verzekeraar niet over: die vraag komt veel te laat. De zaak belandt in 2016 op het bureau van Kifid. De geschillencommissie geeft de klant - na een procedure van vier jaar - ongelijk: hij heeft Interpolis op diens verzoek niet gemachtigd om gegevens op te vragen. Dat hij negen jaar na het machtigingsverzoek heeft laten weten bereid te zijn om mee te werken, noemt de commissie “een buitensporige termijnoverschrijding”.
Opzegging kwam te laat
De man komt deze keer wat sneller in actie en stapt meteen naar de commissie van beroep. Een goede zet, want die houdt er een andere mening op na. Interpolis wist op 7 maart 2007 dat de man geen melding had gemaakt van de eerdere verwijzing naar een psycholoog en dus niet had voldaan aan de mededelingsplicht. Daarom had de verzekerde daar volgens de polisvoorwaarden uiterlijk twee maanden later van op de hoogte moeten worden gesteld. Maar dat is pas in juli gebeurd. Daardoor hoefde de man geen machtiging meer te verstrekken en mocht de verzekering niet worden beëindigd.
Dat heeft tot gevolg dat de verzekerde met succes een uitkering kan claimen voor de arbeidsongeschiktheid die hij jaren later meldde, met de beperking dat Interpolis alleen uitkering hoeft te bieden vanaf de laatste drie jaren voor de melding in 2015. Eerdere termijnen zijn verjaard.
Stap naar de rechter
En dat zint Achmea weer helemaal niet: bij de rechter vraagt het in 2022 vernietiging van de uitspraak van de commissie van beroep. Het gaat namelijk niet om een bindend advies en mocht dat wel zo zijn, dan is het advies nietig omdat de wettelijke verjaringsbepaling niet of niet juist is toegepast. Verder brengt Achmea nog in stelling dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om aan het bindend advies gehouden te worden.
Dan volgt een vrij verrassende tussenstap: na de mondelinge behandeling van de zaak doet Achmea alsnog een uitkering over de periode van 5 maart 2012 tot en met 15 april 2022, vermeerderd met wettelijke rente. Daarop zijn de verschuldigde premies in mindering gebracht.
De rechter wijst de eisen van Achmea uiteindelijk af. Er volgt opnieuw beroep: Achmea wil vernietiging van de einduitspraak van Kifid en stelt dat de vorderingen van de verzekerde zijn verjaard én bovendien dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet is bewezen. De verzekerde eist op zijn beurt een hogere uitkering en minder verrekening van premie.
Bedrag was nog niet duidelijk
Het hof gaat in zijn deze week gepubliceerde uitspraak uit september eerst in op de bewering van Achmea dat het bindend advies niet geldt omdat er sprake is van een bedrag van meer dan € 250.000. Die vlieger gaat niet op: beide partijen gingen er tijdens de procedure van uit dat het ging om een bindend advies en het totale geldbedrag werd pas later duidelijk. “Los daarvan is het hof van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is dat Achmea pas na de procedure bij de commissie van beroep, die ongeveer veertien maanden heeft geduurd en het nodige kostte, zich op genoemde bepaling beroept terwijl de grens van € 250.000 al bij het indienen van het beroepschrift op 9 april 2020 was overschreden.”
Verjaring niet gestuit?
Dan maakt Achmea onder meer bezwaar tegen het afwijzen van het verjaringsargument: de verzekerde had met een stuitingsbrief maar eerder zijn aanspraken moeten veiligstellen, vindt de verzekeraar. Het oordeel van de beroepscommissie gaat in tegen uitspraken die eerder door rechtbanken zijn gedaan en wel in die richting wezen.
Het hof constateert echter dat de Hoge Raad over een situatie als deze nog niet eerder een oordeel heeft geveld. Alleen het gegeven dat Kifid anders heeft beslist dan eerdere rechtspraak, maakt nog niet dat het oordeel daarom vernietigbaar is. Achmea bijt daardoor andermaal in het stof, maar krijgt nog wel de door de rechtbank bepaalde dwangsom van tafel en de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
Anderzijds krijgt de verzekerde een korting op de (verrekende) nog te betalen premie toegewezen, maar zijn uitkering gaat niet omhoog van 85% naar 100% arbeidsongeschiktheid. Daarvoor zijn er te weinig aanknopingspunten.