Assurantieadviseurs
Gebondenheid aan schadevaststelling onder een brandverzekering?
De polisvoorwaarden van een brandverzekering bepalen doorgaans dat schadevaststelling door twee experts zal plaatsvinden. Zowel de brandverzekeraar als de verzekerde benoemen ieder een expert die dan gezamenlijk de schadeomvang vaststellen. In deze kwestie vond een langdurige discussie over de schadevaststelling plaats en tussen partijen is afgesproken dat een derde expert een bindend advies zal geven. Pas uit de bindende schadevaststelling door de derde expert bleek dat sprake was van onderverzekering, waarop de verzekerde zijn assurantieadviseur aansprak tot schadevergoeding. In rechte komt de vraag aan de orde of de assurantieadviseur is gebonden aan de schadevaststelling onder de brandverzekering.
De Hoge Raad heeft op 15 januari 2021 geoordeeld dat de schadevaststelling onder de brandverzekering in beginsel alleen bindend is tussen de brandverzekeraar en de verzekerde. Dat de assurantieadviseur betrokken was bij de afwikkeling van de schade, toen geen bezwaren heeft geuit tegen de begroting van de herbouwwaarde en er aanvankelijk niet werd gesproken over onderverzekering, maken dat volgens de Hoge Raad niet anders.
Zijn er grenzen aan de nazorgplicht?
Op 29 januari 2021 heeft de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening van het KiFid (hierna ‘CvB’) geoordeeld over de zogenaamde precontractuele informatieplicht en de nazorgplicht. De CvB oordeelt dat de consument bij het afsluiten bewust heeft gekozen voor een beleggingsverzekering en dat het niet is komen vast te staan dat er destijds betere of goedkopere producten op de markt waren die de assurantieadviseur had moeten adviseren. De nazorgplicht van een assurantieadviseur reikt bovendien niet zover dat hij destijds contact met de consument had moeten opnemen omdat de aandelenkoersen in de jaren 2002-2004 aanzienlijk daalden.
De nazorgplicht uit artikel 4:20 leden 1 en 3 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) houdt volgens de CvB ook niet in dat een assurantieadviseur gedurende de looptijd van de verzekering informatie moet verstrekken over andere financiële producten die mogelijk een alternatief zouden kunnen zijn voor de beleggingsverzekering.
Deze terechte afbakening van de nazorgplicht valt goed te plaatsen bij de eerdere uitspraken van de CvB over de premiedalingen van overlijdensrisicoverzekeringen. Daarbij oordeelde de CvB dat de nazorgplicht alleen betrekking heeft op wijzigingen in de dekking van het (via de assurantieadviseur afgesloten) product zelf. De nazorgplicht gaat niet zo ver dat een assurantieadviseur de consument moet informeren over algemene marktontwikkelingen zoals premiedalingen, koersdalingen of alternatieve financiële producten.
Is er te laat geklaagd?
Een consument meent dat zijn assurantieadviseur hem er in 2012 op had moeten wijzen dat zijn spaarverzekering fiscaal in box 3 zou worden belast, terwijl de verzekering in box 1 vrijgesteld zou zijn van belasting, wanneer deze zou worden gebruikt ter aflossing van de hypotheek. De Geschillencommissie Financiële Dienstverlening heeft in een uitspraak van 3 februari 2021 (hierna ‘de commissie’) hierover geoordeeld. De commissie hanteert als vaste lijn dat van een consument mag worden verwacht dat hij de aan hem verstrekte documentatie aandachtig doorleest en dat hij daarover zo nodig kritische vragen stelt.
In deze zaak had de consument bij goede lezing van het uitgebrachte adviesrapport en het aanvraagformulier in ieder geval kunnen constateren dat het vermogen van de verzekering in box 3 werd opgebouwd. Dit had consument ook bij de controle van de jaarlijkse belastingaangifte in 2013 kunnen constateren. Weliswaar was de belastingaangifte uitbesteed aan een assurantieadviseur, maar dit neemt niet weg dat de consument volgens de commissie wordt geacht deze te controleren. Dit had op zijn minst aanleiding voor de consument moeten zijn om hierover vragen te stellen aan de assurantieadviseur. De consument heeft dit echter pas op 22 maart 2018 gedaan. Naar het oordeel van de Commissie heeft de consument te laat geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW en de assurantieadviseur is door het te late klagen benadeeld. De consument kan daarom geen beroep meer doen op het gestelde gebrek in de dienstverlening van de assurantieadviseur.
De commissie verwijst in deze uitspraak terecht naar een recent arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2020. Deze zaak vertoont veel gelijkenis met dit arrest, waarin het Gerechtshof oordeelde dat de zorgplicht niet strekt tot bescherming van wat de consumenten wel wisten of redelijkerwijs moesten weten, namelijk dat de spaarverzekering in box 3 viel. Het Gerechtshof oordeelde dat er te laat was geklaagd en wees de vordering af.
Makelaars en taxateurs
Wat is een redelijke klachttermijn?
De Centrale van Raad van Toezicht van de NVM (hierna ‘CRvT’) oordeelt in hoger beroep over klachten die tegen een NVM-makelaar zijn ingediend. In eerdere uitspraken heeft de CRvT geoordeeld dat een tuchtklacht binnen een ‘redelijke termijn’ moet worden ingediend. Daarbij gaat het volgens de CRvT in het tuchtrecht niet om het moment waarop een eventuele (civielrechtelijke) verjaringstermijn is gaan lopen. Er moet worden vastgesteld wanneer de gedraging van de makelaar heeft plaatsgevonden en hoeveel tijd daarna is verstreken voordat een klacht werd ingediend. Bij de beoordeling staat enerzijds het maatschappelijke belang van een klager dat het optreden van een makelaar door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds staat het belang dat een makelaar heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, waardoor een makelaar zich niet na een onredelijk lange tijd nog bij de tuchtrechter moet verantwoorden. Het Reglement Tuchtrechtspraak NVM bevatte echter geen termijn waarbinnen een klacht moest zijn ingediend.
De CRvT heeft in een uitspraak van 15 december 2020 aansluiting gezocht bij de termijnen die in het Reglement Tuchtrechtspraak NRVT gelden. Daarin is bepaald dat een tuchtklacht slechts kan worden ingediend binnen een termijn van 3 jaar nadat de klager kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de taxateur dat aanleiding geeft tot het indienen van de klacht en in ieder geval niet later dan binnen een termijn van 5 jaren na het betreffende handelen of nalaten van de taxateur.
Inmiddels is per 1 januari 2021 in het Reglement Tuchtrechtspraak NVM bepaald dat een klacht moet zijn ingediend binnen 5 jaren na constatering van de verweten gedraging, of nadat deze redelijkerwijs geconstateerd had kunnen worden. Tussen het moment van de gedraging waarop de klacht betrekking heeft en het moment van indiening van de klacht, mogen niet meer dan 7 jaren verstreken zijn. Overschrijding van deze termijnen brengt (volgens het toevoegde 2e lid van artikel 14) mee dat de klacht niet meer in behandeling wordt genomen. Deze nieuwe bepaling verschaft duidelijkheid en komt de rechtszekerheid van NVM-leden ten goede.
Wie is volgens het NRVT een ‘belanghebbende’?
In het hiervoor al aangehaalde Reglement Tuchtrechtspraak NRVT is in artikel 9.1 bepaald dat alleen een ‘belanghebbende’ een klacht kan indienen. Dit begrip ‘belanghebbende’ is in het Reglement gedefinieerd als “degene die een belang heeft bij het handelen of nalaten van de beklaagde waartegen de klacht is gericht” (artikel 1.1 onder b). In eerdere uitspraken van het Tuchtcollege is als ‘belanghebbende’ aangemerkt de opdrachtgever van de taxatie, de eigenaar van het getaxeerde vastgoed, de huurder of gebruiker van het object. Zo werd bijvoorbeeld de klacht van een eigenaar van een naastgelegen perceel zowel in eerste aanleg, alsook in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze eigenaar geen ‘belanghebbende’ is (uitspraak NRVT van 21 augustus 2020).
In deze kwestie had de eigenaar van de naastgelegen woning een klacht ingediend. De klager was dus niet de opdrachtgever van het taxatierapport en evenmin de eigenaar, huurder of gebruiker van het getaxeerde object.
Het Tuchtcollege heeft zich in een tussenuitspraak van 15 januari 2021 (*) uitgesproken over de ontvankelijkheid van de klacht en geoordeeld dat de klager in deze wel een financieel belang heeft bij het taxatierapport. De opdrachtgever van de taxateurs heeft het taxatierapport namelijk gebruikt in een civiele procedure die tegen de klager was aangespannen en heeft (mede) daarop een schadevergoeding gevorderd. Het financiële belang bij het taxatierapport is hier dus doorslaggevend om deze klager toch als belanghebbende aan te merken. Hierdoor zal de klacht dus toch inhoudelijk in behandeling worden genomen.
Is een bandbreedte bij taxaties acceptabel?
De kopers van een woning spreken de verkopend makelaar aan omdat de in de verkoopinformatie opgegeven woonoppervlakte zou afwijken van de daadwerkelijke woonoppervlakte. De kopers menen dat de betaalde koopsom van € 385.000 te hoog zou zijn. Daarbij baseren de kopers zich op een later in hun opdracht opgesteld taxatierapport waarin de marktwaarde (per de datum van de koopovereenkomst en gebaseerd op de lagere woonoppervlakte) op € 375.000 is getaxeerd.
De kopers vorderen de (vermeend) teveel betaalde koopsom van € 10.000 van de verkopend makelaar(*).
De rechtbank heeft in de uitspraak van 23 december 2020 geoordeeld dat bij taxaties algemeen wordt aangenomen dat bij het vaststellen van een marktconforme koopsom een bandbreedte van 10% naar boven of naar beneden acceptabel is. Dit betekent dat de marktwaarde van € 375.000 waarop de kopers zich baseren kan variëren van € 337.500 tot € 412.500. Daarmee valt de door kopers betaalde koopsom van € 385.000 (ruim) binnen deze bandbreedte, zodat niet kan worden gesteld dat dit geen marktconforme koopprijs was. De rechtbank heeft de vordering van de kopers dan ook terecht afgewezen. Deze bandbreedte van 10% naar boven of naar beneden is namelijk algemeen erkend in zowel de taxatieleer, alsmede in de rechtspraak.
(*) Ondergetekende heeft de beklaagde taxateur c.q. de gedaagde makelaar, als gemachtigde bijgestaan in de procedures bij respectievelijk het NRVT en de rechtbank.