De beroepszaak draait om drie klanten die in 1987, 1996 en 1999 hun DIN Hypotheek Plan afsloten via een tussenpersoon. Volgens hen verstrekte de verzekeraar te weinig informatie over de kosten die het in rekening bracht. Ze betoogden daarbij dat er geen wilsovereenstemming bestond over bepaalde kosten.
Ander jaar, andere regels
Voor alle drie de polissen gold er ten tijde van het afsluiten verschillende regels. Volgens Kifid heeft de verzekeraar zich op vrijwel alle punten gehouden aan de afspraken. Op de punten waar het mis ging, werd volgens de CvB geen schade geleden. Zo was in elke zaak de informatie over de afkoopwaarde van de beleggingsverzekering gebrekkig. In geen van de drie gevallen werd de polis ook daadwerkelijk afgekocht.
Voorbeeldkapitaal klopte
Alleen bij de laatst afgesloten polis in 1999 was de verzekeraar verplicht om de consument te informeren over de invloed van de kosten op rendement en uitkering. De Zwolsche voldeed daar niet aan. Maar volgens Kifid leidde dat evenmin tot schade. “De verzekeraar heeft de fondsbeheerkosten namelijk verwerkt in de voorbeeldkapitalen in de offerte. Uitgaande van de in de offerte genoemde fictieve rendementen zou het voorbeeldkapitaal in werkelijkheid niet lager liggen omdat er nog fondsbeheerkosten vanaf moesten.”
Ondertekening offerte was wilsovereenkomst
Dat er geen sprake zou zijn van wilsovereenstemming, overtuigde de CvB niet. Uit de offerte werd voldoende duidelijk dat een alleen een deel van de premie werd gebruikt om te investeren. Door het ondertekenen van de offerte zijn de consumenten daarmee akkoord gegaan. Die interpretatie komt overeen met wat de civiele rechter daar bijvoorbeeld in de woekerpoliszaak tegen ASR (Waerdye) over oordeelde.